Spaans voor kinderen en tieners lessen
Toggle navigation
Leuk Spaans leren
Home
Cursussen
Reviews
Maak gratis een account!
Inloggen
Registreren
Overzicht
Kaart
Lessen
Video's
Mijn account
Mijn favorieten
Uitloggen
Je hebt nog geen notificaties
Bekijk alle notificaties
0/186 lessen gedaan
Tip: markeer lessen als gedaan!
0 punten behaald
Scorebord bekijken
Unidad 1. Tú y yo
Semana 1. El alfabeto
Het Spaanse alfabet
De Spaanse uitspraak
Persoonlijke voornaamwoorden
Het werkwoord LLAMARSE
Landen en nationaliteiten
¿De dónde eres?
Begroeten en afscheid nemen
Voorstellen
Uitleg regelmatige werkwoorden
Semana 2. El calendario
Het alfabet - een oefening
Het alfabet - de antwoorden
Mannelijk en vrouwelijk
Mannelijk en vrouwelijk
Mannelijk en vrouwelijk (deel 2)
De dagen van de week
De maanden en seizoenen
Tijdsaanduidingen
Problematische spelling
Bepaalde of onbepaalde lidwoorden
Semana 3. Los números
De getallen 1 t/m 10
De getallen 1 t/m 100
Vragen om basisinformatie met betrekking tot de taal
De betekenis van werkwoorden
Semana 4. Profesiones
Het bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord
De beroepen
Goede wensen uitdrukken
Informeel en formeel, tú of usted?
Oefeningen met beroepen en nationaliteiten
Unidad 2. La familia y descripciones
Semana 5. La familia
Vraagwoorden
Het werkwoord TENER (hebben)
De familie/het gezin
Persoonlijke informatie vragen en geven
Semana 6. El físico
Het verschil tussen SER en ESTAR
Oefeningen bij SER en ESTAR
Het werkwoord SER (zijn)
Het werkwoord ESTAR (zijn)
Het werkwoord SER (zijn) + bijvoeglijk naamwoord
Het werkwoord ESTAR (zijn) + bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden van fysieke beschrijving
De fysieke kenmerken van een persoon beschrijven
Semana 7. El carácter
Basis vervoegingen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Bezittelijke voornaamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden van karakter beschrijving
Het karakter van een persoon beschrijven
Semana 8. En clase
Tweede en derde vervoeging
Objecten in het klaslokaal
Praten over objecten in het klaslokaal
Unidad 3. Dentro y alrededor de la casa
Semana 9. La hora
¿Qué hora es?
Meer voorbeelden van kloktijden
De getallen 1 t/m 100
Aanwijzende voornaamwoorden
Herhaling van werkwoorden
HAY + voorwerp + in/naast/boven/onder + plaats
Semana 10. Objetos
De werkwoorden HABER en ESTAR
Persoonlijke voorwerpen
Vragen om persoonlijke voorwerpen
Transportmiddelen
Semana 11. La casa
Voorzetsels en zinnen om te lokaliseren
Meubels en kamers in een huis
Het huis beschrijven
Semana 12. Hay
HAY + voorwerp + in/naast/boven/onder + plaats
Huishoudelijke voorwerpen
Meubels en voorwerpen beschrijven en zeggen waar ze zijn
Unidad 4.
Semana 13. Emociones
Tegenwoordige tijd van de werkwoorden ESTAR en TENER
Bijvoeglijke naamwoorden om stemmingen en fysiek uit te drukken
Stemmingen en fysiek uitdrukken
Semana 14. ¿Por qué?
Vragen met "waarom?"
Gebruik van OMDAT als verbindingswoord tussen twee zinnen
Acceptatie of afwijzing
Uitnodigen en accepteren of weigeren
Semana 15. Superlativos
Vergelijkende en superlatieven
Kleuren, vormen en maten
Beschrijving van objecten
Semana 16. Relaciones
Lidwoord samenvoegen met het voorzetsel AL en DEL
Persoonlijke relaties (collega's, vrienden en familie)
Voorstellen aan andere mensen
Unidad 5.
Semana 17. Hábitos
Wederkerende werkwoorden
Bijwoorden met betrekking tot hoeveelheid
Dagelijkse gewoontes
Praten over dagelijkse gewoonten
Semana 18. La ropa
De werkwoorden GUSTAR en ENCANTAR
También en tampoco
Kleding
Persoonlijke smaak uitdrukken
Semana 19. La tecnología
Herhaling van werkwoorden
Technologie en internet
Communiceren via de telefoon
Semana 20. La comida
Introductie van enkele onregelmatige werkwoorden
Het eten
Bestellen in een restaurant
Unidad 6.
Semana 21. Las compras
Onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Onregelmatige werkwoorden alleen in de eerste persoon
Aankopen
In een winkel
Semana 22. Pasatiempos
Volledig onregelmatige werkwoorden
Bijwoorden met betrekking tot hoeveelheid
Hobby's en vrije tijd
Praat over uw weekendgewoonten
Doe suggesties voor vrijetijdsactiviteiten
Semana 23. En un hotel
Werkwoorden met klinkerwisseling
Soorten accommodatie en vakantieaccommodaties
Een hotel boeken
Semana 24. En la estación
Werkwoorden met verandering van medeklinker
Vervoersmiddelen
Communiceren op een station
Unidad 7.
Semana 25. Deportes
De werkwoorden SABER en CONOCER
Vragen met "wat?" en "welke?"
Sporten
Vragen naar het vermogen om iets te doen
Vragen naar kennis van iets
Semana 26. La ciudad
Aangeven waar de hoogtepunten zich bevinden met behulp van ESTAR
Het werkwoord ESTAR: mijn stad is ... / mijn buurt is ...
De stad (deel 1)
Steden beschrijven
Semana 27. El aeropuerto
Het onbepaalde: algo/nada/alguno/alguna
HABER om het al dan niet bestaan van iets uit te drukken
De stad (deel 2)
Het bestaan of het al dan niet ontbreken van iets uitdrukken
Een gesprek op het vliegveld
Semana 28. El supermercado
Onregelmatige werkwoorden om informatie te vragen en te geven
Het verschil tussen PEDIR y PREGUNTAR
Afdelingen van een supermarkt
Aankopen doen (de prijs vragen, informatie vragen en geven)
Unidad 8.
Semana 29. Las tiendas
Werkwoorden en structuren om een mening te geven
Soorten winkels
Argumenteren en een tegenargument presenteren
Semana 30. Los quehaceres
Aangeven met ESTAR wat je op dit moment aan het doen bent
Aangeven met SEGUIR waar je op dit moment mee door gaat
Taken in huis
Praten over klusjes in huis
Semana 31. El cuerpo humano
Het gebruik van MUY en MUCHO
Werkwoorden en uitdrukkingen om pijn en fysieke toestanden uit te drukken
Het menselijk lichaam
Praten over fysieke toestanden
Semana 32. Las reglas
TENER QUE + infinitief
HABER QUE
Regels en aanduidingen ervan in een stad
Verplichting en behoefte uitdrukken
Unidad 9.
Semana 33. Metas
Voorzetsel POR: basisgebruik
Werkwoorden die het voorzetsel POR vereisen
Praten over doelen en oorzaken
Semana 34. Objectos
Voorzetsel PARA: basisgebruik
Gebruiksvoorwerpen en alledaagse voorwerpen
Druk uit waar objecten voor zijn
Semana 35. Causa y efecto
Het verschil tussen de voorzetsels POR en PARA
Uitdrukkingen met POR en PARA
Oorzaken en gevolgen uitdrukken
Semana 36. Movimiento
Voorzetsels met werkwoorden van beweging
Het gebruik van de werkwoorden IR, VENIR, LLEVAR en TRAER
Uitdrukken hoe je van de ene plaats naar de andere gaat
Communiceren bij de VVV
Unidad 10.
Semana 37. El tiempo
Structuur IR A + infinitief
Het weer
Praten over het weer
Semana 38. Viajar
Werkwoorden met betrekking tot het starten, stoppen of verdergaan met iets
Plaatsen om te reizen: geografische kenmerken
Een reis plannen
Semana 39. Vida personal
Voorzetsels DESDE, HACE en DESDE HACE
Persoonlijke ervaringen (deel 1) persoonlijk leven
Hoeveelheid tijd uitdrukken
Semana 40. En el trabajo
Omschrijving LLEVAR, LLEVAR + gerundium (van ww afgeleid zelfstandig naamwoord)
Persoonlijke ervaringen (deel 2) werk
Unidad 11.
Semana 41. El pasado
Verleden tijd, regelmatig, gevormd met het werkwoord HABER
Tijdsaanduidingen die de pretérito perfecto aangeven
Praten over ervaringen uit het verleden
Semana 42.
Dubbel 1
Dubbel 2
Dubbel 3
Semana 43. Los complementos directos
Lijdend voorwerp
De dieren
Het lijdend voorwerp oefenen
Semana 44. Emociones
Lijdend voorwerp in de verleden tijd
De emoties
Druk jezelf uit door middel van een persoonlijk dagboek
Unidad 12.
Semana 45.
Herhaling van SER en ESTAR
Tegenovergestelde bijvoeglijke naamwoorden
Beschrijving van mensen en objecten
Semana 46.
Herhaling van de regelmatige tegenwoordige tijd
Uitbreiding van werkwoorden
Over jezelf praten
Semana 47.
Herhaling van de onregelmatige tegenwoordige tijd
De cijfers
Interactie tijdens het winkelen
Semana 48.
Herhaling van voorzetsels
Herhaling van plaatsen
Druk jezelf uit met behulp van het contrast tussen heden en verleden
🇪🇸